2.schimmelziekten
In dit overzicht staan zowel biologische middelen als chemische middelen. De werking van biologische middelen hoeven niet onder te doen voor de chemische. Verstandig is bij de biologische middelen de behandeling vaker te herhalen voor een goed resultaat.
ALTENARIA
Alternaria ziekte is veroorzaker van donkerbruine tot zwartgekleurde bladvlekken. De eerste symptomen zijn gewoonlijk op de onderste en oudste bladeren te zien en treden vaak al enkele weken na opkomst van de aardappelplanten op. In het begin zijn het kleine stipjes die enkele millimeters groot zijn en verspreid over het blad voorkomen.
Vanuit deze primaire infecties worden hogergelegen bladlagen geïnfecteerd door sporen die via wind of water worden verspreid. Naarmate de epidemie zich verder ontwikkelt, komen meer grote bladvlekken voor die door bladnerven worden begrensd. Deze bruin tot bruinzwarte vlekken variëren in grootte van enkele millimeters tot 2 centimeter.
In de grote vlekken zijn met het blote oog duidelijk de voor Alternaria typerende concentrische ringen te zien. De bladvlekken worden vaak omringd door een gele, chlorotische ring die veroorzaakt is door toxinen. Bij een ernstige aantasting kan het blad afvallen. Aan de hand van de symptomen is niet te zeggen of er sprake is van A. solani of A. alternata. De ziektebeelden kunnen worden verward met gebrekziekten of fysiologische afwijkingen. Op de knollen ontstaan door A. solani, vooral in de omgeving van de navel, aanvankelijk kleine, nauwelijks zichtbare, bruine streepjes of vlekjes. Zij breiden zich slechts langzaam uit, zijn donker bronsachtig van kleur, hebben een ronde of onregelmatige vorm en zinken op den duur iets in. De plekken kunnen enkele centimeters groot worden. Symptomen veroorzaakt door A. alternata blijven beperkt tot ronde putjes (pits). Knolaantasting door A. alternata wordt in Nederland niet gevonden. Bij aantasting door A. solani kan de schil op de grens van het gezonde weefsel min of meer rimpelen en samentrekken. Het zieke weefsel wordt droog en hard. Aan de oppervlakte is de massa verdroogd en lichtbruin. Dit gedeelte is vaak van het gezonde weefsel gescheiden door een donkerbruine, enigszins vochtige zone. De ziekte is bij het rooien niet of in zeer geringe mate waar te nemen.
